nog een verhaaltje, ghehe :3
Sleeping Ocean by Liliana Sanches |
Mooi zwart water. Mooie afgrond. Mooi punt.
Het water in het meer lijkt wel zwart. Mooi zwart water. Net een diepe, oneindige afgrond. Mooie afgrond.
Zal doodgaan pijn doen? Geen idee, ik zal wel zien. Misschien is dit wel het punt waar ik mijn hele leven naar toegeleefd heb. Het punt dat het allemaal ophoudt. Mooi punt om naar toe te leven.
Waarom zijn er zoveel mensen bang voor de dood?
Waarom?
Waarom, waarom, waarom!
Er gebeurt iets en dan, pats, boem, klap! het is afgelopen, is dat nou zo eng? Is dat nou wat mensen zoveel angst aanjaagt? Kom op zeg, er zijn wel ergere dingen in het leven! Wees blij dat het op die manier gaat en niet veel ingewikkelder! Misschien komt het door alle poespas om de dood heen dat mensen het zo angstwekkend vinden. Vroeger groeven ze een gat in de grond, lichaam erin, klaar. Verder gingen ze er niet op in, en wat doen wij? Wij huilen eerst, tranen met tuiten, en dan moeten we een begrafenis regelen: uitnodigingen, hapjes, ceremonie, plaats, cremeren of begraven, etc. En dan komt er nog de periode ná de begrafenis of crematie: wie krijgt wat in de erfenis? Wat staat er in het testament van wijlen ‘persoon blabla’? wat gebeurt er met de familie? Wie krijgt de zorg over het graf?
Veel te veel gedoe, voor kennissen en familie is dat toch ook niet fijn?
Misschien komt er wel een eind aan dit toneelstuk op deze plaats om die reden. Omdat er dan een grote kans is, dat ze mij nooit zullen vinden. Wel, niet mijn lichaam, ik ben dan allang niet meer hier. Ik ben allang verdwenen. Mij zullen ze niet vinden. Ze doen een blinde graai, maar weten niet waar ik ben.
Ik hoef slechts één kleine stap in onzichtbare lucht te zetten en dan zijn ze me al kwijt. Zodra ik het wateroppervlakte raak, zullen ze dit omhulsel waarschijnlijk niet terugvinden.
De klap op deze prachtige zwarte vlakte zal de lucht uit me doen persen. Het water zal mijn ledematen laten verkrampen. De wind zuigt mijn ziel uit me. Zuigt mezelf uit me. Water zal mijn longen die al dood zijn binnendringen. Stroomversnellingen trekken mijn lichaam naar beneden. En daar op de bodem zal mijn hart langzamer kloppen, tot het uiteindelijk is gestopt. Maar ik ben er niet meer, o nee, ik ben allang weg. Vertrokken. Weg. Terwijl de rimpelingen van het water langzaam vervagen zal er een alarmbel bij familie gaan rinkelen. Ze beseffen dat ze iets missen, maar ze weten nog niet wat. En daar waar ik heenga, lach ik ze uit. Als ze me echt hadden gekend, hadden ze geweten wat ze misten, hadden ze geweten dat ik een mooie dood zou hebben die zij alleen maar afgrijselijk vinden.
Misschien denken ze dat ik dit doe uit wanhoop. Ze kunnen er niet verder naast zitten. Ik doe dit, omdat ik naar dit punt heb toegeleefd. Dit ongelooflijk mooie punt. Het punt waar alles ophoudt. Voor mij. Misschien zelfs voor een paar anderen. Maar ik zal rust vinden.
Waar?
Geen idee.
Misschien in hemelse paradijzen. Misschien in een goot. Of ergens daar: hoog in de lucht, tussen de fluweelzachte wolken.
Nog even en ik sta hier niet meer. Hier op de rand van die mooie, mooie afgrond. Op de rand tussen leven en dood. Voordat ik het prachtige zwarte water doe golven en rimpelen met mijn val.
De wind speelt met me. Ik word me steeds minder bewust van alles. Van dit leven. Van deze mooie afgrond. Het beeldschone zwarte water. En minder bewust van dit prachtige punt waarop mijn eind verandert in een nieuw begin.
Ik zet de stap waar ik zolang naar verlangde.
De klap op het water perst alle lucht uit mijn omhulsel.
Het water verkrampt mijn slappe ledematen.
De wind zuigt het laatste restje van mijn ziel uit me.
De wind zuigt mezelf uit me.
Het water dring mijn longen die al dood zijn door de kou binnen.
De stroomversnellingen trekken het lege lichaam naar beneden.
En daar, op de bodem, begint mijn hart langzamer te kloppen, tot het eindelijk stopt.
Maar ik ben er niet meer.
Allang niet meer.
Ik was er al niet meer voor ik de stap zette.
Ik ben er niet meer.
Het water in het meer lijkt wel zwart. Mooi zwart water. Net een diepe, oneindige afgrond. Mooie afgrond.
Zal doodgaan pijn doen? Geen idee, ik zal wel zien. Misschien is dit wel het punt waar ik mijn hele leven naar toegeleefd heb. Het punt dat het allemaal ophoudt. Mooi punt om naar toe te leven.
Waarom zijn er zoveel mensen bang voor de dood?
Waarom?
Waarom, waarom, waarom!
Er gebeurt iets en dan, pats, boem, klap! het is afgelopen, is dat nou zo eng? Is dat nou wat mensen zoveel angst aanjaagt? Kom op zeg, er zijn wel ergere dingen in het leven! Wees blij dat het op die manier gaat en niet veel ingewikkelder! Misschien komt het door alle poespas om de dood heen dat mensen het zo angstwekkend vinden. Vroeger groeven ze een gat in de grond, lichaam erin, klaar. Verder gingen ze er niet op in, en wat doen wij? Wij huilen eerst, tranen met tuiten, en dan moeten we een begrafenis regelen: uitnodigingen, hapjes, ceremonie, plaats, cremeren of begraven, etc. En dan komt er nog de periode ná de begrafenis of crematie: wie krijgt wat in de erfenis? Wat staat er in het testament van wijlen ‘persoon blabla’? wat gebeurt er met de familie? Wie krijgt de zorg over het graf?
Veel te veel gedoe, voor kennissen en familie is dat toch ook niet fijn?
Misschien komt er wel een eind aan dit toneelstuk op deze plaats om die reden. Omdat er dan een grote kans is, dat ze mij nooit zullen vinden. Wel, niet mijn lichaam, ik ben dan allang niet meer hier. Ik ben allang verdwenen. Mij zullen ze niet vinden. Ze doen een blinde graai, maar weten niet waar ik ben.
Ik hoef slechts één kleine stap in onzichtbare lucht te zetten en dan zijn ze me al kwijt. Zodra ik het wateroppervlakte raak, zullen ze dit omhulsel waarschijnlijk niet terugvinden.
De klap op deze prachtige zwarte vlakte zal de lucht uit me doen persen. Het water zal mijn ledematen laten verkrampen. De wind zuigt mijn ziel uit me. Zuigt mezelf uit me. Water zal mijn longen die al dood zijn binnendringen. Stroomversnellingen trekken mijn lichaam naar beneden. En daar op de bodem zal mijn hart langzamer kloppen, tot het uiteindelijk is gestopt. Maar ik ben er niet meer, o nee, ik ben allang weg. Vertrokken. Weg. Terwijl de rimpelingen van het water langzaam vervagen zal er een alarmbel bij familie gaan rinkelen. Ze beseffen dat ze iets missen, maar ze weten nog niet wat. En daar waar ik heenga, lach ik ze uit. Als ze me echt hadden gekend, hadden ze geweten wat ze misten, hadden ze geweten dat ik een mooie dood zou hebben die zij alleen maar afgrijselijk vinden.
Misschien denken ze dat ik dit doe uit wanhoop. Ze kunnen er niet verder naast zitten. Ik doe dit, omdat ik naar dit punt heb toegeleefd. Dit ongelooflijk mooie punt. Het punt waar alles ophoudt. Voor mij. Misschien zelfs voor een paar anderen. Maar ik zal rust vinden.
Waar?
Geen idee.
Misschien in hemelse paradijzen. Misschien in een goot. Of ergens daar: hoog in de lucht, tussen de fluweelzachte wolken.
Nog even en ik sta hier niet meer. Hier op de rand van die mooie, mooie afgrond. Op de rand tussen leven en dood. Voordat ik het prachtige zwarte water doe golven en rimpelen met mijn val.
De wind speelt met me. Ik word me steeds minder bewust van alles. Van dit leven. Van deze mooie afgrond. Het beeldschone zwarte water. En minder bewust van dit prachtige punt waarop mijn eind verandert in een nieuw begin.
Ik zet de stap waar ik zolang naar verlangde.
De klap op het water perst alle lucht uit mijn omhulsel.
Het water verkrampt mijn slappe ledematen.
De wind zuigt het laatste restje van mijn ziel uit me.
De wind zuigt mezelf uit me.
Het water dring mijn longen die al dood zijn door de kou binnen.
De stroomversnellingen trekken het lege lichaam naar beneden.
En daar, op de bodem, begint mijn hart langzamer te kloppen, tot het eindelijk stopt.
Maar ik ben er niet meer.
Allang niet meer.
Ik was er al niet meer voor ik de stap zette.
Ik ben er niet meer.
Ik ben allang niet meer.
Vertrokken.
Weg.
Vertrokken.
Weg.
Just.. wow..
BeantwoordenVerwijderen